Migratiegedrag van schieralen in de Maas

Projectnummer: 
VA2011_20
Toepassing(en): 

Sinds 1980 is er een sterke daling opgetreden in de hoeveelheid intrekkende glasaal, het totale aalbestand, én de aalvangsten (Dekker, 2004a, b). Sinds de jaren ‘60 zijn de vangsten afgenomen met ongeveer 75%, en sinds 2000 is de intrek van glasaal niet meer boven 5% van het historische niveau van vóór 1980 geweest (FAO, 2007). Mogelijke verklaringen voor deze trend zijn overbevissing, watervervuiling, migratieknelpunten, waterkrachtcentrales (WKC’s, Spierts et al., 2008) en schade door gemalen. Vooralsnog is er geen eenduidige verklaring te geven voor de teruggang in de aalstand.

De mogelijkheden voor schieraal om hun natuurlijke migratiegedrag te vertonen in het (Nederlandse deel van) het Rijnsysteem is in de jaren 2004-2011 uitvoerig onderzocht door RWS en VisAdvies, in samenwerking met LANOV (NRW). Deze onderzoeken, waarbij schieralen voorzien werden van een transponder (NEDAP TRAIL System®), geven een helder en gedetailleerd beeld van de routes die deze alen afleggen naar zee (Vriese et al., 2006; 2007, 2008; 2009; Vis & Spierts, 2010a). Iets meer dan de helft van de in deze studies gemerkte alen werden stroomafwaarts van de uitzetlocatie geregistreerd op meerdere detectiestations. Van het overige deel van de gemerkte alen is het lot onduidelijk. Mogelijk begeeft een deel van deze vissen zich stroomopwaarts en migreert pas in een later stadium naar zee. Om de kennis van het migratiegedrag van schieraal in de Maas te vergroten en de knelpunten beter in kaart te brengen, heeft RWS Limburg aan VisAdvies de opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren naar de stroomafwaartse migratie van 200 schieralen vanaf de Grensmaas bij Ohé en Laak tot aan de Noordzee, waarbij het NEDAP Trail system® wordt ingezet.

Aanvullend op de primaire vraag welk deel van de schieraal de Noordzee weten te bereiken, is een analyse uitgevoerd naar de additionele sterfte die de WKC bij Linne aan de vissen toebrengt. In het totale stroomgebied van Rijn en Maas zijn meer dan 2000 WKC’s aanwezig. Nederland heeft slechts drie grote WKC ’s en enkele kleinere. Twee grote liggen in de regenrivier de Maas bij Linne (11,5 MW) en Lith (14 MW, figuur 1.1) en een derde in de Neder-Rijn bij Maurik (10 MW). In welke mate WKC’s mortaliteit veroorzaken onder migrerende schieralen hangt sterk af van de hoeveelheid aal die wil/moet passeren. De schieralen zwemmen bij voorkeur in de sterkste stromingen van de hoofdstroom van rivieren, soms ook samengebald tot knopen van 2 meter diameter (Moriarty, 1978). Hierbij zijn snelheden van 6,5 km/uur waargenomen
(Vriese et al., 2007). Zij laten zich bij voorkeur drijven in de onderste en middelste waterlagen, maar kunnen ook in ondiepe waterlagen voorkomen (Klein-Breteler, 2005). De grootste migratieactiviteit heeft plaats tussen zonsondergang en middernacht, tijdens de eerste donkere uren van de nacht. Vooral in de periode tijdens of na het laatste maankwartier zijn schieralen bijzonder actief (Tesch, 1991). In 2003 heeft KEMA een studie verricht naar de impact van enerzijds de waterkrachtcentrales in Linne en Lith en anderzijds de commerciële aalvisserij op de stroomafwaartse migratie van alen (Bruijs et al, 2004). Uit deze studie kwam, onder anderen, naar voren dat binnen het Nederlandse deel van de Maas (260 km in totaal), vanaf stroomopwaarts van Linne tot aan de Noordzee, elke individuele stroomafwaarts migrerende aal een kans van minimaal 26% en waarschijnlijk 30% had om daadwerkelijk de Noordzee te bereiken.

Hoewel duidelijk is dat WKC’s schade toebrengen aan passerende vissen (Vriese, 2005; zie figuur 1.2, Calles et al, 2010; Winter & Jansen, 2006), is het niet eenvoudig om aan te geven hoe zich dit verhoud tot andere factoren, zoals visserij, predatie etc. Dit onderscheid is van belang voor het uitgangspunt dat WKC’s niet meer 10% additionele sterfte mogen veroorzaken over het totale migratietraject. Met behulp van de telemetriedata is onderzocht of de sterfte nader kan worden gekwantificeerd. Een eerste aanzet hiertoe is uitgevoerd voor stroomafwaarts migrerende zalmsmolts (Kemper et al., 2010).

.

Meer publicaties