
In oktober 2011 is in opdracht van het Agentschap voor Natuur en Bos een onderzoek uitgevoerd naar het visbestand in het kanaal Leuven-Dijle middels een elektro- (aggregaat) en zegenvisserij, om zo de lacunes in de kennis over de vissoortensamenstelling en de totale visbiomassa in het kanaal op te heffen. Er zijn 1793 vissen gevangen verdeeld over 14 soorten (295 kg). De geschatte visbiomassa van het kanaal (gewogen gemiddelde visbiomassa in zwaaikommen en in rechte stukken) is 73 kg/ha, waarbij die in de zwaaikommen (313 kg/ha) beduidend hoger is dan die op de rechte stukken (63 kg/ha), en wordt gedomineerd door brasem. In vergelijking tot overige kanalen heeft het kanaal Leuven-Dijle een middelmatige visbiomassa. Het visbestand wordt op basis van gewicht gedomineerd door paling (50%), baars (25%) en brasem (14%), en in aantallen door baars (72%), pos (10%) en paling (8%). Het gewichtsaandeel roofvis in het totale gevangen visbestand is 7,2% (baars > 15 cm: 6,1%; snoekbaars: 0,3%, en snoek: 0,8%). Op basis van gewicht bestaat het visbestand voor 92% uit eurytope soorten, voor 7,3% uit limnofiele soorten (zeelt en rietvoorn), en voor 0,4% uit rheofiele soorten (winde en kopvoorn). Tenslotte is 0,3% van het visbestand exoot (blauwband en zonnebaars). In vergelijking tot het visstandonderzoek van het INBO (2006) is vooral voor blankvoorn, kolblei, snoekbaars en zeelt een afname te zien in het aantal locaties waar de soorten zijn aangetroffen. Hierbij kan de gebruikte vismethode een rol hebben gespeeld (in 2006 is met fuiken gevist). De lengtefrequentie verdeling van gevangen vis (brasem, zeelt, blankvoorn, baars en rietvoorn) is onnatuurlijk opgebouwd: in de lengteklasse 20-40 cm zijn weinig vissen gevangen. Vooral vissen in deze klasse zijn gevoelig voor predatie van aalscholvers, waardoor het waarschijnlijk is dat deze vogel een negatieve invloed heeft op de opbouw van een stabiele visstand.
Klik hier om het hele rapport te bekijken.