Sinds een dieptepunt in de jaren 80 neemt het aantal volwassen zeeprikken weer sterk toe. Getuige de aandacht in de media, is het voor velen een eerste kennismaking met deze bijzondere vis die nooit echt is weggeweest.
Levenswijze
De zeeprik (Petromyzon marinus) slijt de eerste 6 tot 8 jaren van zijn leven in het zoete water. Eenmaal aangekomen in zee gaat het dier over op een parasitaire levenswijze.
De zeeprik zuigt zich met zijn kaakloze bek vast aan vissen zoals kabeljauw, makrelen en zelfs op zeehonden. Met een vervaarlijke rij tanden wordt de huid weggeschraapt (foto) en doet de zeeprik zich tegoed aan bloed en spierweefsel van zijn gastheer.
Na circa drie à vier jaar is de zeeprik uitgegroeid tot een lengte van ca. 80 cm en keert nog eenmaal terug naar het zoete water om zich voort te planten. Na de paai sterven de dieren.
Opmerkelijk is dat het aantal optrekkende zeeprikken de afgelopen jaren zeer sterk is toegenomen sinds het dieptepunt in de jaren tachtig. Evolutionair gezien is de zeeprik zeer oud en heeft zich vrijwel ongewijzigd gedurende honderden miljoenen jaren kunnen handhaven. De prikken vormen dan ook een eigen groep die taxonomisch ver is verwijderd van de vissen.
Migratie
De sterke toename was voor de Waterdienst van Rijkswaterstaat aanleiding de zeeprik op te nemen in het lopende telemetrie onderzoek.
Met dit onderzoek worden zeeprikken langs de kust bij het Haringvliet en halverwege de Maas bij Lith voorzien van een zender waarmee de dieren tijdens de migratie kunnen worden gevolgd.
Bij het operatief aanbrengen van de zender wordt duidelijk dat de zeeprik aan de laatste tocht begint. Omdat de dieren zich niet meer voeden zijn de ingewanden volledig verdwenen en de buikholte nog alleen gevuld met voortplantingsproducten.
Paaigebied van de zeeprik
Bij Lith waar de zeeprikken worden gevangen en gemerkt, worden in het late voorjaar (mei/juni) honderden zoniet duizenden prikken waargenomen. Naast de vraag of de zeeprikken de vispassages goed kunnen passeren, kan het migratieonderzoek mogelijk uitwijzen waar de zeeprikken zich voortplanten. Vooralsnog werd aangenomen dat in Nederland geen geschikte paaigebieden aanwezig zijn.
Voor het maken van een nest heeft de zeeprik kiezelbedden of grof zand met snelstromend water nodig. Niettemin worden sinds 2004 zeepriklarven (ammocoeten) aangetroffen in de Roer. Tevens bestaat de indruk dat de vissen ook meer stroomafwaarts in de Maas afpaaien. Grote hoeveelheden dode zeeprikken die in juni/juli bij Lith worden aangetroffen, wijzen hierop.
Duidelijk is al geworden dat veel gemerkte vissen vanuit Lith in hoog tempo zijn doorgezwommen naar het zuiden. In enkele dagen werden afstanden van maximaal 120 km afgelegd waarbij een constante snelheid van gemiddeld 0,7 m/sec werd aangehouden (zie kaartje). De verwachting is dat de gegevens nieuwe inzichten geven in de complexe levensloop van deze boeiende vissen.